Ossaert Pelgrimsoord 1. De geest en de vervoering Ik stijg op en laat mijn lichaam achter Gewichtloos zweef ik door de lucht De pijn voelt stilaan zwakker Een geest in vogelvlucht De etterende wond is diep Ik graaf het zwarte vlees er uit Bloed en pus druipt van mijn handen Als ik de wond uithol Mijn nagels schrapen Het vlees van het bot Betast door de duivel Bevlekt door de heks Bloed en pus druipt van mijn handen Als ik de wond uithol Mijn nagels schrapen Het vlees van het bot Bedwelmd en gevoelloos sleep ik mijzelf voort Door de hopeloze tyfuszooi Verzwakt en ellendig sleep ik mijzelf voort Door de hopeloze tyfuszooi De etterende wond is diep Ik graaf het zwarte vlees er uit Het koude vuur in mijn gebeente Gegeten door de dood Betast door de duivel Bevlekt door de heks Hellevorst Bedwelmd en gevoelloos sleep ik mijzelf voort Door de hopeloze tyfuszooi Verzwakt en ellendig sleep ik mijzelf voort Door de hopeloze tyfuszooi Tot de dood mij grijpt Ik stijg op en laat mijn lichaam achter Gewichtloos zweef ik door de lucht De pijn voelt stilaan zwakker Een geest in vogelvlucht 2. De val en de beroering Verstoken van fierheid Gekweld door het lot En de vergankelijkheid Des mens Het tijdstip oneindig Het ogenblik was Ik buitelde neerwaarts Je verhaastte je pas Ik trachtte te vatten Wat niet tastbaar is 't Liep tegen het slotstuk Sic vos non vobis Smadelijk gilt zij De hoer van het zijn Vervloekt om voor eeuwig Te baden in venijn Er valt bloed uit de hemel en de de zon is heen gegaan Het eindeloos tijdstip is in ledigheid vergaan Tersluiks schrijdt teloorgang immer verdelgend voort In absolute wezenloosheid schuilt het ware pelgrimsoord Smadelijk gilt zij De hoer van het zijn Vervloekt om voor eeuwig Te baden in venijn Geen bestaan jaagt mij voort 3. De nacht en de verdwijning Het kwaad heeft zich genesteld Diep in mijn zijn Broedplaats van afkeer Een bron van venijn Duivelskind Geboren uit haat Beest De naam die ik draag Graaf je graf Het is zinloos en zot Doelloos en dwaas Graaf je graf Uitgemergeld Verteerd Ziekte heerst Woekerend gezwel Geesten strekken hun armen uit Halen mij naar huis Klanken vervliegen Het licht is gedoofd Als de morgen toch aanbreekt Ben ik van verstand beroofd Geesten strekken hun armen uit Halen mij naar huis Graaf je graf Het is zinloos en zot Doelloos en dwaas Graaf je graf 4. De dag en de verschijning Waanbeeld van de dageraad Schijnsel van bedrog De morgen is al lang vergaan louter schimmen zijn hier nog Zoon van de morgen, kind van de nacht Door mijn beschouwing grootgebracht Het zonlicht is gestorven aan haar eigen ijdelheid Omne finitum tot in eeuwigheid Welzalig degene die in schaduwen leeft Gezegend het wezen wat dood aan leven geeft Morgenster Verlicht de nacht